‘De Duitsers waren nog wel gek met de boeren’
Door Rudy Brouwer – Boek ‘Omzien’ (2005)
Het middaguur moet nog slaan. Vrouwlief biedt koffie aan. Maar: ‘Doe mij maar een borrel’, glimlacht Gerrit Klein Hofmeijer (1922) ondeugend. De platte pet schuin op het voorhoofd. ‘Nee, die bevrijding van Schalkhaar had ik me heel anders voorgesteld: makkelijker. Jongen, die moffen hadden in de lucht helemaal niets meer, alleen hun troepen op het land nog een geweer.
SCHALKHAAR – Maar daarmee boden ze verdomd veel tegenstand. Taai, vechtlustig.’ Gait schudt nog eens het hoofd en werpt zijdelings een blik op de antieke wandklok. Hij nipt van zijn glaasje. En mompelt nog eens: ‘Ja, die moffen. Een vechtlustig volkje. Ze toonden zich als heer en meester, hadden vaak een grote mond. Maar ze waren nog wel gek met ons boeren.’
Klein Hofmeijer voelde zich ’s morgens vroeg op 10 mei 1940 door de komst van de bezetter naar eigen zeggen ‘mooi in de aap gelogeerd.’ Vanaf zijn ouderlijk huis aan het kanaal – Erve Barink – zag de toen 18-jarige boerenzoon treinen vol Duitse soldaten het landschap van de Snipperling binnenschuiven. ‘De spoorbrug kwamen ze niet over, maar toch wisten ze precies waar ze moesten zijn’, merkte Gerrit al gauw. ‘Ze hadden alles op papier. Wisten precies de weg. De meeste liepen in de richting van Deventer, maar een paar zijn ook op ons aangekomen.’
Vlotbrug
Ondanks hun ‘papieren’ werden de vijandelijke soldaten aanvankelijk in hun opmars gestuit doordat – vermoedelijk – buurtbewoners de vlotbrug over het kanaal, pal voor de boerderij van Klein Hofmeijer, hadden laten zinken. ‘En tussen de brug en Mans Niekamp was er een wagen als versperring op de weg gezet.’ Niet veel later vonden de Duitsers – een paar honderd meter verderop – via de Cröddenbrug toch hun weg naar ons dorp.
Sinds pa Klein Hofmeijer in april 1939 was overleden, dreef Gait met zijn oudere broer Hein de boerderij. ‘In de oorlog moesten we, net als alle boeren, het meeste melkvee inleveren’, blikt Klein Hofmeijer met afschuw terug. ‘Op het laatst hadden we nog maar acht koeien over. Op last van de Duitsers hadden we vooral bouwland. Voor de voedselvoorziening. De jongens van de TODT moesten de akkers helemaal met de schop ommaken. En wij boeren verplicht aardappels verbouwen. En rogge of koolzaad. Dat laatste was voor de productie van bakolie.
Maar koolzaad was niet makkelijk te verbouwen. En al helemaal niet makkelijk te oogsten. Je kon er dan het beste flink wat zeil onder leggen, want anders was je de helft van de oogst al kwijt. Ook het dorsten van de rogge was een hels karwei. Er stonden altijd controleurs bij om te kijken of er niets werd achter gehouden. Maar daar waren ook wel goeie bij die een oogje dicht knepen als je een deel van de oogst apart hield voor eigen gebruik.’
HongerMede daardoor zegt ‘Gait Hofmeijer’ – zoals zijn naam onder dorpelingen wordt verbasterd – geen honger te hebben geleden in de bezettingsjaren. Ondanks ook de bonnenregeling. ‘Mijn broer Hein kon aardig met die moffen opschieten’, vertelt Gerrit. ‘De Duitsers waren nog wel gek met de boeren en daardoor kon je ze zo nu en dan best eens makkelijk in de maling nemen. Hein lokte de controleurs geregeld weg met een glad praatje en dan konden wij een deel van de oogst achterover drukken.
Ook rommelde mijn broer vaak met de kilo’s en maakte het op die manier de ambtenaren lastig. We kregen veel burgers aan huis, melkklanten. We ruilden veel. Melk voor sigaren en tabak. Maar er werd ook wel betaald met geld van blik of zink. We hebben in de oorlog clandestien een varken geslacht en in het geheim flink wat aardappels ingekuild gehad aan de weg. Voor dat laatste hebben ze ons – gelukkig zonder vervelende gevolgen – trouwens nog aangebracht.’
De boer in ruste kan er nu nog nijdig om worden. ‘Als je Nederlander was, moest je toch niet bij de NSB zijn?’ vraagt hij zich verontwaardigd af. ‘Ach ja, maar ook niet allemaal waren ze overtuigd NSB’er. Er waren ook bon-N.S.B.’ers. Die zaten er alleen bij, omdat je dan meer bonnen kreeg. Daar had je verder geen last van. En dan die N.S.B.-burgemeester Batjes, dat was eigenlijk nog een verdomd goeie kerel ook. Hij wist dat er op de Banninkonderduikers zaten, maar heeft daar z’n mond over dicht gehouden. De beste man heeft ook voorkomen dat ik naar Duitsland moest. Ik werd afgekeurd, omdat ik niets kon zien in het donker.’
Bevrijding
Van de oorlogsjaren staat de bevrijding Klein Hofmeijer nog het meest bij. ‘Toen het te link werd, zijn wij met een bootje dat daar lag voor voetgangers het kanaal over gegaan. Bij Klein Douwel ondergedoken in de kelder. Broer Hein is al die tijd in z’n eentje op onze boerderij gebleven. Hij had zich op het laatst ingegraven onder de hooiberg. Lag hij daar midden in de vuurlinie. Dwars door niemandsland kwam hij ons af en toe bij Klein Douwel eten brengen. Ja, die waagde nog al wat. De schieterij heeft een dag of drie geduurd.
En toen kwamen de Canadezen. Met grote tanks. Schoten ze boerderijen in brand. Die van Schepers, van Kolkman. Geen mens kon begrijpen dat onze boerderij bleef staan. Wij zaten inmiddels met een man of tien in de kelder bij Klein Douwel. Werd daar ook het hele spul in brand gestoken. Dan moet je toch wel gauw maken dat je die kelder uitkomt. Met een witte vlag boven ons hoofd waren we binnen een paar minuten de kelder uit. De Canadezen begrepen dat wel. We zijn vervolgens naar Timmerman in Colmschate gegaan.’
Zuiver
Met de Canadese bevrijders heeft Klein Hofmeijer niet veel contact gehad. ‘Die trokken weer door om het land zuiver te maken. Ik herinner me nog wel dat die jongens hun sigaretten wilden ruilen tegen eieren. Onze kippen konden er niet tegen leggen.’ Het burgerlijk gezag deed langzaamaan weer haar intrede. Mijnheer Ganzeboom werd burgemeester en de politie kwam en alles raakte weer op orde. ‘Bij onze boerderij was er op het laatst nog wel een bom door het dak gevallen. Een enorme bende. Nadat we de boel hadden opgeruimd, heeft het wel nog een beetje geduurd voordat het bedrijf weer op gang kwam. De boel bleef nog lang op de bon, ik geloof nog tot 1948.’
‘De bevrijders hadden bij Hagen, maar ook bij ons zo’n Canadese brug over het kanaal gelegd. Mijn broer Hein is naar het gemeentehuis geweest met de vraag om een nieuwe brug over het kanaal te leggen. Samen met HarmBeltman, bijgenaamd ‘de slepper’, hebben we peppels uit het bos gehaald bij de Douwelerkolk. De stammen van tien meter lengte werden door een paard naar het kanaal gesleept. In de breedte kwamen daar dennen over heen. De kolenboer Koning mocht er met de vrachtwagen niet over heen. Alleen met paard en wagen. Een paar maanden later is daar voor in de plaats een vlotbrug gelegd, waarvan Schepers brugwachter werd.’
Klein Hofmeijer woonde vervolgens nog tot 1995 op Erve Barink aan het kanaal. En wat Gerrit in de oorlog – wonder boven wonder – bespaard was gebleven, moest precies vijftig jaren later vanwege de N348 toch nog gebeuren: zijn boerderij ging tegen de vlakte. Sindsdien geniet de boer in zijn nieuwbouw boerderij aan de Colmschaterstraatweg van zijn pensioen. Met de pet schuin op zijn voorhoofd. En op z’n tijd een borrel van vrouwlief.