‘Vader heeft zijn leven voor ons gewaagd’
Door Rudy Brouwer – Boek ‘Omzien’ (2005)
‘Op dát moment stond je daar niet zo bij stil’, realiseert ze zich nu, ruim zestig jaren later. ‘Toen vond je alles heel gewoon; dat het liep zoals het liep. Dat het leven z’n gangetje ging.’ Ondanks de oorlog had Miny Brandwagt (1932) een onbezorgde jeugd. Hoewel er natuurlijk ook de akelige herinneringen zijn, komen haar die jaren vooral als ‘een mooie tijd’ voor de geest.
SCHALKHAAR – ‘Moeder overleed in 1940, dus pa stond er daarna helemaal alleen voor.’ Haar blik valt trots op zijn foto bovenop de televisie. ‘Die man moet keihard voor ons, zijn kinderen, hebben gewerkt. Vader was nergens bang voor. Hij heeft zijn leven voor ons gewaagd. Dankzij hem zijn we in die tijd van schaarste niets tekort gekomen.’
‘Kort vóór het overlijden van moeder trokken de eerste Duitsers vanuit Deventer marcherend over de Colmschaterstraatweg richting Colmschate. Rondom onze boerderij, in de driehoek van de genoemde straat, de Oerdijk en het Overijssels Kanaal, waren toen al lange loopgraven gedolven’, weet Miny nog. Vanuit hun huis hadden ze een vrij uitzicht over de omgeving en De Snipperling. Op de woonboten die vanuit Deventer waren versleept naar het kanaal en daar continue werden beschoten. En zelfs de beschietingen van de brug in Deventer vielen nog binnen het zichtveld. ‘Aanvankelijk werden er in de grote schuur op ons erf nog varkens vet gemest voor Hunink, maar later, toen de beesten weg waren, diende de hal als onderkomen voor luxe auto’s van rijke lui uit Deventer.’
Nieuwsgierig
‘We mochten daar uiteraard niet bijkomen’, verklapt de Schalkhaarse, ‘maar soms glipten we toch nieuwsgierig naar binnen. Er stonden tientallen glimmende mobielen van onder meer de zakenfamilies Van der Landen, Bomers en fotograaf Rutgers. De Duitsers wisten er wel van, maar kwamen er niet aan. Later, al aan het einde van de oorlog, zijn die auto’s daar weggehaald. Ik weet eigenlijk niet door wie. En waar ze zijn gebleven? Nog vóórdat die wagens er waren gestald, ving pa er regelmatig ‘gedeserteerde’ P.O.B.-ers op. Die ontvluchten in hun uniform de Duits gezinde opleiding, kregen bij ons een overall en gingen vervolgens ieder hun weg. Ook werden in onze schuur en op de deel regelmatig ‘clandestien’ kalveren en koeien geslacht.’
Miny: ‘Dat vee werd in het geheim, zonder dat de Duitsers er zicht op hadden, via een omweg onze deel binnen gebracht. De ruimte was goed verduisterd, waardoor pa, een goed slachter, samen met slager Saris ongestoord aan het werk kon. Wij kinderen mochten daar niet van weten. Het vlees werd uiteindelijk zonder bon verkocht en voor zijn kroost hield pa zelf natuurlijk ook een voorraadje achter. Hij had daarvoor een onzichtbare put gegraven midden op de deel. Het slachtvlees bewaarde hij daar in een flinke hoeveelheid pekel. Want koelkasten en diepvriezers waren er toen nog niet. Ik heb in mijn leven geen lekkerder vlees gegeten dan dat in de oorlog. Daarnaast voorzagen de Duitsers die onder onze hooiberg een mobiele gaarkeuken hadden ons van voedsel, waardoor we altijd goede kost hebben gehad.’
Veldhospitaal
Rondom de ouderlijke woning aan de Oerdijk was het sowieso een komen en gaan van Germaanse soldaten. In de nabijgelegen christelijke school had de bezetter namelijk een veldhospitaal ingericht waarin gewonde krijgers revalideerden. ‘Voor hun dagelijkse beweging strompelden ze dan op hun krukken en met stokken die paar honderd meter naar ons huis’, herinnert Miny zich. ‘Door die vordering van de school werd het onderwijs voortaan trouwens gegeven op de boerderijen in de omgeving. Maar ik ging – hoewel ik nog leerplichtig was – haast niet meer naar school. Als oudste dochter moest ik, na het overlijden van mijn moeder, als 10-jarige thuis in de huishouding aan het werk. Omdat er op een gegeven moment geen varkens meer waren, nam vader in die tijd de melkzaak van Achtereekte over.’
Als melkboer verwierf de oude Brandwagt zich bepaalde vrijheden in het dorp. Voor de zekerheid bracht hij ’s avonds altijd wel zijn onmisbare paard naar buurman Vloedgraven aan het kanaal. Zo kon het trekdier niet onverwacht in beslag worden genomen. ‘Vader ging op zondag vaak op de fiets naar familie in Raalte en Lemelerveld’, kan Miny zich nog herinneren. ‘Die maakte daar roomboter en dat verkocht vader vervolgens in Schalkhaar. Omdat hij ook trouw leverde aan onder meer de Duitse officieren Seyss-Inquart en Rambonnet kreeg hij door middel van bepaalde papieren en vergunningen vrijstellingen, op grond waarvan hij dan voor deSchalkhaarse bevolking weer allerlei dingen kon ritselen. Ook leefde hij op goede voet met veldwachter Schoenmaker. In ruil voor wat boter, tipte de plaatselijke politieagent mijn vader bijvoorbeeld over op handen zijnde razzia’s en controles.’
Karretje
Tijdens één van de vele inkooptochten naar Raalte werd de fiets van de Schalkhaarse melkboer in beslag genomen. ‘Na veel gedoe over en weer en het tonen van zijn vergunningen, kreeg mijn vader uiteindelijk de mogelijkheid zijn fiets weer terug te halen uit de opslag’, glimlacht Miny. ‘Uit de honderden in beslag genomen nieuwe fietsen, zocht vader plichtsgetrouw zijn eigen oude gammele karretje weer terug en peddelde aangeslagen terug naar Schalkhaar. Als ik daar had gestaan, had ik het wel geweten. Ik had niet dat eigen oude rijwiel, maar een splinternieuwe tweewieler van afvoer naar Duitsland gered.’
Naarmate de oorlog vorderde en de geallieerden verder oprukten, werd het gevaarlijker in de leefomgeving van de familie Brandwagt. ‘In het voorjaar van 1945 zaten we midden in de vuurlinie’, kan Miny zich voor de geest halen. ‘Zelfs in onze ruime schuilkelder – vader had er slaapkamers in gebouwd – was het niet meer veilig. Boerderijen in de omgeving werden met vlammenwerpers afgeschoten. Toen het kort voor de bevrijding te gek werd, haalde pa zijn paard en wagen en wat warme dekens en zijn we naar opa in Lemelerveld vertrokken. De jongste kinderen mochten op de kar; wij moesten dat hele eind lopen. Nabij Raalte moesten we met de hele club wegduiken in sloten, omdat ons konvooitje door Duitse vliegtuigen werd beschoten. Ons gezin werd vervolgens opgesplitst: een aantal vond onderdak in Lemelerveld, een paar in Heino en de rest in Luttenberg.’
Bevrijding
Het zou een ruime maand duren voordat het gezin Brandwagt in Schalkhaar werd verenigd. ‘Half april 1945’, berekent Miny op haar vingers. ‘Dat was een paar dagen na de bevrijding. Vader was al eerder teruggegaan en had thuis alles netjes opgeruimd. Het viel me alleen op dat het huisje van Vloedgraven was afgebrand, maar dat het bosje daarachter kaal was en er een andere brug over het kanaal lag, dat zijn dingen die ik me niet kan herinneren. Wel bleken er allemaal gesneuvelde Duitse soldaten bij ons op de deel te liggen. Of er ook gesneuvelde bevrijders bij lagen, weet ik niet. Later zijn die Duitse lijken tijdelijk langs de kant van de weg aan de Oerdijk begraven. Heel ondiep met de schoenen vaak nog iets boven de grond. En een houten kruis erop, waarop de helm van de gesneuvelde in de wind heen en weer wiegde.’
Na de oorlog werd alles stilaan weer het oude. Overdag zette vader Brandwagt – inmiddels verhuisd naar het Mensinksdijkje en hertrouwd met de huishoudster – samen met zoon Bennie de melkzaak voort en ’s nachts keerde hij als roker terug bij Hunink. ‘Vroeger vond je dat gewoon. Nu zie ik in dat mijn vader keihard heeft gewerkt om zijn kinderen een goede toekomst te bieden. Maar als kind maakte je je daar geen zorgen over.’