‘In al die jaren niet veel van de oorlog gemerkt’
Door Rudy Brouwer – Boek ‘Omzien’ (2005)
De herinneringen aan het verleden laten Piet Verwoolde (1921) stilaan in de steek. Met gefronste wenkbrauwen – én de wilskracht die al zijn hele leven tekende – haalt hij op een regenachtige woensdagochtend moeizaam flarden uit zijn 83-jarige geheugen terug.
SCHALKHAAR – Van de oorlogstijd en de bevrijding lijkt hij zich in eerste instantie niet veel meer voor de geest te kunnen halen. Maar als de gedachten gaandeweg het gesprek teruggrijpen in de tijd, komen hem langzaamaan weer de beelden voor ogen: de bezetting van de ouderlijke smederij, zijn eigen ‘illegale’ handeltje op zolder, hun bomvolle schuilkelder tijdens de bevrijding én het overlijden van zijn vader korte tijd daarna.
‘Vader zal het wel gezien hebben’, vermoedt Verwoolde, ‘maar ík weet het niet meer.’ De voormalige garagehouder schudt het hoofd. Van de bevrijding in april 1945 herinnert hij zich niet veel meer. Toch moeten het maar enkele meters zijn geweest die zijn schuilplaats scheidden van de toen beschoten en afgebrande molen van Jo te Riele, pal achter de ouderlijke woning aan de Oerdijk 5. ‘Rondom de bevrijding hebben we een aantal dagen bij ons in de kelder geschuild’, weet Piet Verwoolde nog wel. ‘Met ons eigen gezin, maar ook de familie Riesewijk zat er bij. En het gezin van Willem Mulder, evenals Beltman uit het Mensinksdijkje, maar die zijn later nog verder getrokken.’
Zijn blik is gericht op de muur tegenover hem. Een zwart-wit foto van zijn vader siert de wand van de eenvoudige ingerichte woning op de Lindenhof. ‘Een kleine dertig man in onze kelder. Eigenlijk kon dat ook niet’, realiseert Verwoolde zich achteraf. ‘Voor vader was er zo geen plek om te schuilen in zijn eigen kelder. De man had al een tijd last van z‘n longen en met zóveel mensen in zo’n kleine ruimte, dat was voor hem veel te benauwd. Direct ná de bevrijding, toen de kust veilig was en we weer uit onze schuilplaats voor de dag konden komen, is vader op bed gaan liggen en daar niet meer van af gekomen. De huisarts was in die dagen niet te bereiken en drie weken later is pa overleden.’
Overdag
Even valt er een stilte. ‘Ach, er zal hier en daar best een bom zijn gevallen, maar ik heb in al die jaren niet veel van de oorlog gemerkt. Ik was overdag in Deventer op mijn werk. Aan de Brinkgreverweg en later aan de Molenbelt.’ Verwoolde was na zijn ULO en Ambachtsschool bij Geurtsen gaan werken. ‘Draaien en frezen’, legt hij uit. ‘Machines maken. En autogenerators voor op luxe wagens. Een oude werkplaats, maar groot genoeg. Alleen wel met een houten zolder. En dat hoort natuurlijk niet bij zulk werk.’ Toch beviel de baan Piet goed. Er was echter nóg een reden waarom hij er jarenlang trouwe dienst deed. ‘Ja, Geurtsen kon me vrijhouden van dwangarbeid in Duitsland’, aldus Verwoolde.
Twee van zijn broers – Gerrit en Hein – ontliepen dat lot niet. Hein werd door de bezetter gedurende een aantal jaren als grensganger op pad gestuurd en mocht alleen in de weekeinden naar huis. Gerrit, de oudste, werd op transport gesteld naar München, waar hij moest werken in een chemische fabriek van Bayer. Na ruim een jaar tewerkstelling besloot broer Gerrit na een verlof niet terug te keren naar die werkplek in Zuid Duitsland; hij dook onder bij een tante in Vierakker waar hij zich de rest van de oorlog verschool. Piet Verwoolde peddelde er geregeld vanuit Schalkhaar op de fiets naar toe.
Onderwijl bleef Piet – werkzaam in Deventer – gedurende de oorlog bij zijn ouders in de kost. ‘Ik herinner me nog dat de smederij van mijn vader op een gegeven moment werd gevorderd door de Duitsers. Ze repareerden en onderhielden er hun afweergeschut. Eerst zaten er van die jonge felle SS’ers, maar later werden die afgelost door oudere soldaten van de Wehrmacht. Die hadden meer begrip voor onze situatie en ik kon goed met hen praten. In die tijd was ik wel een beetje slechte jongen’,glimlacht Verwoolde ineens geheimzinnig. ‘Terwijl die Duitsers beneden aan de slag waren in de werkplaats zat ik boven in het geheim koolzaadolie te persen.’
Schaars
Doordat de bezetter beslag legde op alle oogst raakten bepaalde producten schaars. Voordat ze hun oogst gedwongen moesten afstaan, stelden de meeste boeren stiekem toch ook een gedeelte veilig voor eigen gebruik. Verwoolde: ‘En ik maakte bij ons op zolder dan handzame machientjes om bijvoorbeeld kleine hoeveelheden rogge te vermalen tot meel. Of koolzaad tot bakolie voor huishoudelijk gebruik. Hoe harder het in onze werkplaats stonk, hoe beter het ging met het malen van die bakolie. De Duitsers moeten dat wel hebben geroken, maar ze lieten me mijn gang gaan. En hoewel ik maalde voor anderen: wat mij paste, kwam mij toe. Zo kon moeders ondanks de schaarste lekkere pannenkoeken maken’, vertelt Piet vol genoegen over zijn toenmalige ondeugd.
Na de bevrijding – en het overlijden van vader kort daarna – namen de broers Antoon en Gerrit, de laatste teruggekeerd van zijn onderduikadres in Vierakker, de smederij aan de Oerdijk over. Piet zelf verdiende zijn boterham door met zijn autootje in het hele land veilingen af te lopen en geld te verdienen met zogenaamd ‘plokgeld’ op machines die waren vrij gekomen uit faillissementen. Ook trad hij toe tot de reservepolitie en deed hij zo nu en dan dienst als telegrambesteller. In Schalkhaar fungeerde de kelder van zijn ouderlijke woning – die kort daarvoor dus nog onderdak had geboden aan schuilende Schalkhaarse gezinnen – intussen als voorraadhok voor het tegenover gelegen café van Tonnie Berghuis.
Borrel
‘De plaatselijke ondernemers kwamen daar na de oorlog bijna elke avond bij elkaar om, na gedane zaken, over hun handel te spreken. Maar Tonnie Berghuis had geen vergunning om jenever te schenken’, weet Piet Verwoolde nog. ‘Zijn klanten lusten echter wel graag zo’n borrel en dus werd zijn verboden drankvoorraad aan de overkant van de weg bij ons in de kelder opgeslagen. De heer Schoenmaker, toentertijd de plaatselijke politieagent, moest op zulke zaken toezicht houden, maar kneep graag een oogje toe. ‘De Schoen’, zoals de bijnaam van de agent luidde, dronk zelf namelijk graag een opkikkertje mee’, grinnikt de 83-jarige Schalkhaarder.
De belevenissen in de oorlog kregen een kleine twintig jaar later nog een vervelend staartje. ‘Bij mijn broer Gerrit openbaarde zich in 1963 de ziekte MS. Pas later, toen ik daarover een documentaire op televisie zag, realiseerde ik me dat dit wel eens een direct gevolg van zijn gedwongen werk in de chemische fabriek van Bayer in München kan zijn geweest. Omdat hij geen zwaar werk meer kon doen ben ik in 1965 – nadat ik de benodigde BOVAG-papieren had gehaald – voor hem een garagebedrijf gestart. Voor Gerrit was het toen helaas al te laat; hij was inmiddels bedlegerig en is drie jaren later in 1968 overleden. Piet Verwoolde zette het autobedrijf voort tot 1986, waarna hij het bedrijf aan de Oerdijk overdeed aan Edwin Grouwstra.