Omzien Rinus Brouwer

‘Enige vervelende was dat ik voor de Duitsers moest werken’

Door Rudy Brouwer – Boek ‘Omzien’ (2005)

‘Eenmaal aangekomen op het station in Deventer, stonden drommen jonge mannen te wachten. Samen met hen werd ik de treinen in gedreven. Allemaal gezonde Hollandse knapen; afgevoerd met angstige blikken in hun ogen. Kort op elkaar gedrukt. De sfeer was gespannen. Want niemand wist wat ons te wachten stond.”

SCHALKHAAR – Urenlang boemelden de afgeladen wagons vervolgens over de schijnbaar eindeloze rails. Af en toe kwamen de treinstellen piepend en knarsend tot stilstand. ,,Er stapten mensen in en uit. En dan gingen we weer verder. Uiteindelijk tot Oberkochen, kreisAalen. Zo’n zestig kilometer achter Stuttgart. Dat bleek het einde van mijn reis.” Met afgrijzen bladert Rinus Brouwer (86) in zijn agenda terug naar 1943, z’n deportatie naar Duitsland. Hij zou er tot de bevrijding noodgedwongen verblijven.

Samen met dwangarbeiders uit diverse landen – Brouwer herinnert zich Fransen, Russen, Polen en Kroaten – werd de amper 24-jarige Schalkhaarder dus op Duits grondgebied onder gebracht in een barakkenkamp op het terrein van de machinefabriek Fritz Leitz. ‘Oorlogsindustrie’, stelde hij al gauw vast. ‘Er werden onderstellen van gevechtsvliegtuigen gemaakt. Ik werd ingezet bij het frezen.’ Hij zucht en haalt een hand door het grijze haar.

Goudbekken
‘Jongen, dat waren lange dagen. Van 6.00 uur ’s morgens tot 18.00 ’s avonds. Hard werken. We werden per stuk betaald. En het waren echte goudbekken, die Duitsers. Ze konden je de huid flink vol schelden. En het kwam zelfs voor dat jongens die iets uithaalden wat de Duitsers niet aanstond zonder pardon werden afgevoerd naar een concentratiekamp.’

Dat ellendige lot bleef Rinus Brouwer gelukkig bespaard. Terwijl hij in zijn seniorenwoning aan Het Hooiland met een ferme tik een denkbeeldige wandluis (‘daarvan barstte het in Oberkochen’) van zijn wang slaat, bekent hij wel éénmaal behoorlijk in de knijp te hebben gezeten. ‘Ik heb één keer een productieproces in elkaar laten lopen. Van een machine bleken daardoor alle tandwielen kapot te zijn. Daar waren die Duitse toezichthouders natuurlijk helemaal niet blij mee. Ze verdachten mij aanvankelijk van sabotage, maar uit hun onderzoek bleek dat niet ik, maar een jongen die de machines had ingesteld een fout had gemaakt. Gelukkig vielen voor ons beide de represailles uiteindelijk wel mee.’

Verlof
‘Wat had ik er ook aan om me opstandig te gedragen?’ De armen gespreid. ‘In die ruim twee jaar dat ik in Oberkochen zat, mocht ik één keer naar huis. Terug naar Nederland, samen met Willem Wesselink, toen woonachtig in de Pastoorsdijk. Willem besloot na het verlof niet terug te gaan naar Duitsland en onder te duiken. Ik wilde dat niet. Waar moest ik dan heen? Ik zat dat bij Fritz Leitz veiliger dan wanneer ik was ondergedoken in Schalkhaar. Het enige vervelende was dat ik daar voor de Duitsers moest werken.’ Het gedwongen verblijf van Rinus werd op een bepaald moment bovendien dragelijker toen zijn jongste broer Wim en later ook broer Anton te werk werden gesteld op de locatie in Oberkochen.

Behalve het werk bij Fritz Leitz was er in het barakkenkamp maar bar weinig te doen. ‘Oberkochen was een groot dorp’, haalt Rinus zich voor de geest. ‘Na het werken liep je wel eens naar een dorp verderop. Om naar de bergen te kijken. Maar ik ging ook wel naar een winkeltje. Zo had ik toen bijvoorbeeld maar één pak. Dus daar was je zuinig op. Het was me eigenlijk te groot. Ik bracht het in de buurt eens naar een kleermaker waar een Nederlandse jongen werkte. Ik ben daarna nog drie of vier keer terug geweest, maar steeds bleek het pak nog niet versteld. Uiteindelijk heb ik het maar weer in oude staat meegenomen. Heel soms speelden we met een elftal van Nederlandse jongens een potje voetbal tegen de Fransen. De uitslag? Ik zou het echt niet meer weten.’

’s Avonds was er soms vertier bij de verblijven van de aanwezige Russische meisjes. Om de tijd te verdrijven en de aandacht van de dagelijkse sleur te verplaatsen, dansten ze buiten hun barakken gezamenlijk in traditionele stijl. ‘Ze zongen er ook vrolijke liedjes bij’, neuriet Brouwer nog haast. ‘Maar de Duitse officieren wilden niet dat wij in contact waren met die meiden. Dus als zij tijdens patrouilles kwamen controleren, doken wij daar snel de kasten in.’ Het contact met de Oosterse vrouwen bleef oppervlakkig. De communicatie stond verdere toenadering in de weg. Rinus Brouwer brabbelt een onverstaanbaar Russisch zinnetje. ‘Wandelen is beter dan werken’, vertaalt hij geheimzinnig. Maar van een stille liefde is het nooit gekomen: ‘Ik dacht, daar begin ik niet aan…’

Staking
Gaandeweg de oorlog werden de omstandigheden op het werkkamp er niet beter op. Rinus Brouwer herinnert zich zelfs een riskante staking van de dwangarbeiders vanwege de kwaliteit van het eten. ‘In het begin van mijn verblijf was het eten wel goed: gekookte aardappels met veel vitaminen onder de schil. Maar allengs werd het minder. Zelfs zo, dat ik maar langs de huizen van de plaatselijke bevolking ging om te schooien voor brood. Van die mensen kreeg je dan wel eens wat, maar toen het té bar werd, hebben we het werk er bij neer gegooid. Gestaakt. Binnen de kortste keren kwamen de Duitse officieren kijken en hebben ze opdracht gegeven om onze maaltijden te verbeteren.’

Via de bedelcontacten met de inheemse bewoners en uitzendingen van de geheime radiostations werd het Rinus Brouwer langzaam duidelijk dat het einde van de oorlog en zijn terugkeer naar Nederland in zicht kwamen. ‘Steeds meer Duitse soldaten gingen lopen en toen éénmaal de Spitfighters van de geallieerden – ik noemde ze altijd diepvliegers – opdoken in de hemel boven de machinefabriek in Oberkochen wist ik dat het over was. Voorbij. Misschien nog één keer de kelder in bij een luchtalarm, maar zeker was dat ik weldra zou worden herenigd met mijn moeder – vader was al voor de oorlog overleden – en overige familie in Schalkhaar.’

Kinderschoentjes
In de laatste dagen van zijn verblijf kocht Rinus Brouwer in een dorpswinkel kinderschoentjes voor zijn zusjes in Nederland. ‘Op de dag van vertrek stonden er vrachtwagens klaar om ons en onze bagage naar het dichtstbijzijnde station te brengen. Iedereen had zich wel wat spullen van de inderhaast gevluchte Duitsers toegeëigend. Samen met mijn twee broers ben ik vervolgens met de trein teruggegaan naar huis. In mijn beleving was daar in twee jaren tijd niet heel veel veranderd. Ik was voor de oorlog altijd drummer geweest in een band. Mijn drumstel stond nog keurig in de beddenkast. Alleen mijn koekoeksfluitje was verdwenen. En thuis begrepen ze me soms niet’, weet Rinus nog. ‘Want ik praatte nog veel in buitenlandse woorden.’

Ruim zes jaren nadat Rinus Brouwer in 1939 als dienstplichtig militair tijdens een veldoefening in Doesburg met een verouderd 4.7 kanon op de eerste binnenvallende Duitsers had geschoten, was hij weer thuis. En ondanks zijn ingrijpende ervaringen nam het dagelijkse leven weer zijn gangetje. De artiest in Brouwer kwam in de naoorlogse jaren langzaamaan weer boven. Hij maakte muziek bij St. Caecilia en speelde toneel bij STV, naast Tevios dé toneelvereniging in ons dorp. De geboren Schalkhaarder herinnert zich uit die tijd het toneelstuk ‘Frans knapt het op’ nog goed. Volgens het manuscript moest hij op het podium zijn tegenspeelster Ria Haanappel, dochter van de plaatselijke kruidenier, zoenen. Rinus: ‘Ik was op slag verliefd en ben later met haar getrouwd.’

Deel via