Omzien Toos Braam

‘Canadese Bob kon altijd zo mooi op zijn gitaar spelen’

Door Rudy Brouwer – Boek ‘Omzien’ (2005) 

Bedachtzaam loopt ze naar een laatje in het statige wandmeubel. Haar vingertoppen schuiven voorzichtig een vergeeld prentje tevoorschijn uit een oude agenda. Toos Braam (1927) glimlacht. Vlinders in haar buik lijken binnen een paar seconden zestig jaren terug te fladderen in de tijd. Een twinkeling in de ogen. ‘Kijk, dit zijn Bob en ik. Hij kon altijd zo mooi op zijn gitaar spelen…’

SCHALKHAAR – Toos woonde als dochter van Piet de Groot, één van de toenmalige vijf plaatselijke bakkers, aan de Kolkmansweg in Schalkhaar. Op twee granaatworpen afstand van de Westenbergkazerne, waar kort na de bevrijding een hele brigade Canadezen intrek had genomen. Toos was een meisje van achttien jaar en al snel viel Canadese Bob – een jaar of tien ouder – haar op. Het kapsel strak achterover; kort Amerikaans.

De soldaat zat aan deWilhelminalaan geregeld eenzaam langs de kant van de weg. Vermoedelijk met voorbedachten rade, tokkelend op zijn gitaar. ‘Ik kocht een boekje om een beetje Engels te leren spreken’, verklapt Toos nu. ‘Maar moeder zei: als die jongen zo mooi muziek kan maken, waarom zit hij dan langs de kant van de weg te spelen? Laat hem dan maar hier heen komen!’

Het duurde niet lang voordat Bob (Toos: ‘zijn achternaam weet ik niet meer’) bij Bakkerij De Groot kind aan huis was. ‘Ik had in die tijd samen met mijn zuster Riek dansles in café Zondag. Bob haalde me daar vaak op. We gingen geregeld uit in Deventer: zo herinner ik me nog goed ons bezoek aan de Deventer Kermis. De militaire vrachtwagens werden ingezet als bussen. Anders moest je lopen, want onze fietsen waren meegenomen door de vluchtende Duitsers. De Canadezen bleven een klein half jaar in de Westenbergkazerne.’ Een kort moment tuurt ze naar de foto. Hem recht in de ogen. ‘Bob was zo ineens vertrokken. Zonder afscheid nemen. Ik had wel deze foto. En een adres. Maar we hebben nooit meer contact gehad. Hij zal zijn benen inmiddels wel al lang naar de maan hebben gestoken.’

Vliegtuigen
Zo vlot als de Canadezen verdwenen, zo onverwacht waren vijf jaren daarvoor de Duitsers gekomen. ‘Ik weet het nog goed’, vertelt Toos met weidse armgebaren. ‘Ineens bromden er honderden vliegtuigen door de lucht boven Schalkhaar. 10 mei 1940, op de verjaardag van mijn vader. De eerste bezetters op de fiets naar de Westenbergkazerne, die net was gebouwd. Behalve Duitsers zaten er veel P.O.B.’ers. Overdag deden ze er dienst en ’s avonds kwamen ze bij ons in de winkel een half broodje en een potje jam halen.

Alles was op de bon. Ze jatten ook wel dingen weg. Op een gegeven moment kwamen ze in het geniep aan met zakjes rogge. Of pa er broodjes van wilde bakken. Er stonden boven tientallen zakjes met naamkaartjes eraan. Toen de Duitsers er achter kwamen is vader opgepakt en door hen voor één dag hardhandig afgevoerd naar de kazerne.’

Verzet
Op de Westenbergkazerne zaten volgens Toos ook ondergrondse mannen van het verzet. ‘Ze deden zich voor als P.O.B.’ers. Van één van hen zal ik de naam nooit vergeten: Leendert Immerzeel. Hij kwam eens bij ons in de winkel om een stukje zeep te halen. Maar hij had geen bonnetje. Ik weigerde hem dat dus te geven, omdat ik op dat moment niet wist of hij een ‘goeie’ of een ‘foute’ was. Hij bleef zeuren om een gratis stukje zeep, maar ik hield voet bij stuk en gaf hem niets. Pas veel later begreep ik dat er in Olst een brug naar hem is genoemd, omdat hij er als dapper strijder van het ondergronds verzet was gesneuveld. Achteraf dacht ik: had ik die stumper nu maarz’n stukje zeep gegeven…’

Van de oorlog zelf heeft de Schalkhaarse niet veel meegekregen. ‘Ach, je zag die P.O.B. wel dagelijks langs het huis marcheren. Dat vond je dan wel mooi om te zien. Ze zongen er Duitse liedjes bij. Van die jongens had jesowieso niet veel last. Zo hebben we ooit eens zo’n heel jong Duits ventje in de winkel gehad. Een S.S.’er. Die toonde buitengewone interesse voor mij. In het Duits zei hij me dat ik zulke slechte schoenen aan had. Zo kun je toch niet lopen, vond hij.

De volgende dag bracht hij nieuwe schoenen voor me mee. Veel te groot! Ik moest er watten in doen, maar ik had nieuwe schoenen. Misschien had hij ze wel ergens gejat, maar blijkbaar vond die knaap me aardig. Ook gingen we ’s avonds vaak ‘vuurwerk’ kijken. Boven uit het raam kon je bij ons prima richting het kanaal kijken. Daar zag en hoorde je het geknetter van mortiervuur. Je had geen idee van angst.’

Stapelbedjes
Beelden van de bevrijding staan Toos helder op het netvlies. ‘We zaten samen met de families Duteweerd, Huis in ’t Veld en Siemelink een week lang bij ons tegenover in de kelder van Lieske Diekman. Daar stond het vol met stellages voor het drogen van de appels uit hun boomgaard. Van die stellages hadden we stapelbedjes voor alle kinderen gemaakt. Als je moest plassen moest je naar boven. Duteweerd had de sleutel. Hij had bij één van zijn bezoekjes aan het toilet een tank gezien met een ster erop. Een ander wist: dat zijn geen Duitsers, want die hebben er een kruis op! Toen ik eens naar de WC ging, stond er opeens een grote neger voor de deur. Een Amerikaanse bevrijder, maar ik was er van geschrokken, want mensen met een donkere huidskleur zag je hier tot die tijd niet.’

Een dag erna werd er op de kelderdeur geklopt: ‘Tommies, Tommies’ klonk er. De bevrijding stond voor de deur. Canadese soldaten deelden chocolade uit. En biscuitjes. Toos: ‘Er heeft dagenlang een hele grote tank bij ons voor de deur gestaan. Als we ’s morgens wakker werden, keken we vanuit onze slaapkamer boven – alle ruiten waren eruit gesprongen – recht in de vrolijke gezichten van soldaten op de tank. Kort na de bevrijding hadden Amerikanen bij ons achter in de bijkeuken een veldkeuken ingericht. Ze waren op doortocht en zijn uiteindelijk een week gebleven. Zo hebben wij, na de schaarste in de oorlog, een week lang heerlijk mee kunnen eten.’

Maar behalve leuke herinneringen zijn er ook die ze liever wegstopt. ‘Overal langs de weg lagen lijken. Een Duitse officier die zich in zijn tank schuil hield in het Pastoorsbos denderde dwars over de tennisbaan bij Diekmanrichting ons huis. De geallieerden hebben hem gepakt en urenlang gevangen gehouden en ondervraagd in onze keuken. De Amerikanen doorzochten vervolgens alle huizen in onze omgeving. In het huis van Hofstede, bij ons naast, bleek nog een Duitser verscholen te zitten. Hij schoot de zoekende Amerikaan dood en vluchtte rennend het weiland in richting Groot Koerkamp. Die Duitser werd door maten van de doodgeschoten Amerikaanse soldaat echt van alle kanten helemaal aan flarden geschoten.’

Appelbollen
Een jaar of vijf na de oorlog kreeg Toos opnieuw kennis aan een bewoner van de Westenbergkazerne. Ed Braam, haar huidige man, werd in 1950 als kok van de officierskeuken gelegerd in Schalkhaar. ‘De keuken van het kazernegebouw was echter maar beperkt uitgerust’, herinnert Ed zich. ‘Ik moest soms dingen bakken, maar had daar geen oven. Dan reed ik met een bakplaat met bijvoorbeeld appelbollen in de hand op de fiets naar de bakkerij van Piet de Groot aan de Kolkmansweg. Kon ik daar de bollen afbakken. Zo leerde ik daar hun dochter Toos kennen, hoewel ik haar ook al eens was tegengekomen op de terugweg van het dansen.’ Ed zorgde er wel voor dat hij regelmatig de bakoven van De Groot nodig had en bovendien regelde hij steeds vaker briefjes van de officier van piket om langer weg te blijven van de kazerne.

‘Al vrij vlot daarna, in 1951, zijn we getrouwd’, vertelt Ed. ‘We hebben vervolgens eerst ruim vijf jaar met drie kinderen op een bovenkamertje bij mijn schoonouders gewoond en zijn daarna verhuisd naar Diepenveen. MaarToos vond het daar verschrikkelijk en kon er niet aarden en na anderhalf jaar zijn we toen middels een woningruil naast de familie Sonnenberg aan de Oerdijk (‘De Zunne’) gaan wonen.

Deel via